Inleiding
Franz Eduard Farwerck is geboren op 4 maart 1889 in Amsterdam. Zijn vader was Franz Otto Richard Heinrich Farwerck en werd geboren op 24 of 25 februari 1856 in Schöppingen net over de grens in Duitsland. Farwerck’s moeder was Elise Dorothea Struve. Zij werd geboren op 1 mei 1850. De grootvader van vaderszijde heette ook Franz. In 1872 verhuisde Farwerck senior (de vader) naar Nederland en in 1888 trouwden Farwerck en Struve. Een jaar later werd Franz geboren en drie jaar daarna kreeg het gezin er nog een zoon bij, Carl Wilhelm, roepnaam Willy. Franz is nooit getrouwd, zijn broer wel en wel met Johanna Boris. Meestal wordt de schrijfwijze Borrius gebruikt. Johanna en Carl Wilhelm kregen drie zoons, geboren in 1922, 1925 en 1930. Zowel de schoonzus als sommige van de neven van Farwerck en van hen de vrouw, komen we later in dit verhaal nog tegen. Een van de zoons van Willy en Johanna verhuisde naar Frankrijk.
Jeugd
Franz ging naar de H.B.S. (‘Hogere Burger School’, vergelijkbare met de huidige Heao). Daarna volgende hij economische opleidingen en heeft hij gestudeerd in Duitsland, Engeland en Frankrijk. Het lijkt erop dat de zakenman Farwerck senior zijn oudste zoon aan het klaarstomen was om in zijn voetsporen te treden.
Het enige wat ik verder over Farwerck’s jeugd heb gevonden is dat hij op zijn 16e gevoetbald lijkt te hebben.
In 1909 (20 jaar oud) werd Farwerck opgeroepen voor de keuring voor militaire dienst. Hij was geregistreerd als “kantoorbediende”, 1,76m lang en de onleesbare aantekening lijkt te betekenen dat hij is goedgekeurd. Twee jaar later zou zijn broer worden afgekeurd. Er zijn geen aanwijzingen dat Farwerck tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft gediend.
In 1914 verhuisde de familie Farwerck naar Hilversum[1], maar Farwerck verhuisde in 1909 naar Rotterdam. De reden lijkt te zijn geweest dat hij een bruinkoolfabriek ging besturen die zijn vader daar met een zakenpartner had. Deze partner, Otto Kemper, was trouwens de persoon bij wie Farwerck senior tijdelijk inwoonde toen hij naar Nederland kwam. In 1916 is Franz ook naar Hilversum verhuisd. In de tussentijd was hij directeur geworden van de genoemde bruinkoolfabriek en had een tapijtfabriek opgericht.
Broer Willy verhuisde terug naar Amsterdam, maar hij en Franz verbleven veel bij elkaar. De zomers woonden de Farwercks vaak in Hilversum en in de winters ging Franz naar Amsterdam.
Moeder Farwerck overleed in 1920 na een ziekbed, vader Farwerck 10 jaar later, waarna Franz het huis en het extra huis met personeel erfde.
De familie Farwerck werkte op veel vlakken samen. Farwerck zat in dezelfde besturen als zijn vader. Later gold hetzelfde voor Franz, Willy en vaak ook Johanna en later ook hun zoons. Ook buiten het werk trok de familie veel samen op zoals we zullen zien.
Werk
Farwerck was een extreem productieve man en over het algemeen ook een fortuinlijke. Zoals we zagen werd hij in 1909 naar een bruinkoolfabriek gedirigeerd, twee jaar later was hij directeur, 22 jaar oud. Even later startte hij een tapijtfabriek welke twee keer opging in een groter bedrijf. In verband met tapijt-fabrieken kom ik nog wel eens de namen van Franz, Willy en een “J. Farwerck” tegen, Johanna? Ook senior bleef lang actief. In 1930 bestond een van de fabrieken waar hij in het bestuur zat 100 jaar. Een jaar later overleed hij op 74-jarige leeftijd.
Dit gebeuren heeft trouwens een krantenfoto waar Franz op staat opgeleverd en twee foto’s van senior op wie Franz leek als twee druppels water.[2]
Na de oorlog heeft een van de zonen van Willy en Johanna een van de tapijtenfabrieken overgenomen.
Verder is Farwerck actief geweest in de glasindustrie, een pottenbakkerij en hij was betrokken bij de oprichting van een bank in Hilversum. Hij lijkt er (als werkgever) sociale ideeën te hebben gehad. Tegen Meijer Polak (of wie later meer) heeft hij gezegd dat hij in zoveel commissies zat omdat hij de situatie van zijn werknemers wilde helpen verbeteren.
Een manier daarvoor was om de werkgever zich te laten inkopen in het bedrijf in ruil voor medezeggenschap. Dat pakte alleen niet altijd uit zoals hij gedacht had. Zijn chauffeur, Willem Viereke, heeft zelfs tegen dezelfde Polak gezegd dat Farwerck werd gehaat door zijn medewerkers. Dat kan enigszins gekleurd zijn, want Viereke zelf koesterde een wrok tegen zijn baas die hem tijdens de oorlog weliswaar loon betaalde, maar hem en zijn vrouw liet verhongeren. Het feit dat Viereke het koetshuis moest verlaten voor twee van de zoons van Willy en Johanna zal de relatie ook niet verbeterd hebben.
Dat gezegd hebbende, zoals we later zullen zien, probeerde Farwerck naar eigen zeggen zowel in zijn werk als daar buiten te werken aan de positie van de medemens. Ook had hij oog voor het welzijn van dieren getuige zijn lidmaatschap van de Nederlandse Vegetariërsbond[3].
Spiritualiteit
Hoogenboom[4] schrijft dat Farwerck interesse had in ‘spirituele zaken’. Hilversum was wat dat betreft een ‘hotspot’ in die dagen. Buren waren medium en er werden allerlei seances en bijeenkomsten gehouden. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat Farwerck daar altijd aanwezig was, maar een feit is wel dat hij een boekje heeft gepubliceerd over Nostrodamus (zijn spelling) en dat hij zich bijvoorbeeld bezig hield met de Kabbala. Ook was hij genoeg onder de indruk van de ideeën van Emile Coué (1857-1926) om in 1924 (samen met zijn broer en Van Meerwijk die we vaker tegen zullen komen) een stichting op te richten om die ideeën te verspreiden.
Coué was een Franse apotheker die ontdekte dat zijn zalvende woorden nog meer effect hadden op zijn patiënten dan de medicijnen. Zo ontwikkelde hij een systeem voor autosuggestie.
Verder wordt het steeds duidelijker dat Theosofie een sleutelrol heeft gespeeld in het leven van Farwerck. Verschillende mensen die betrokken waren bij de eerste Nederlandse Theosofische loge in Amsterdam zouden van grote invloed worden op het geestelijk leven van Farwerck. Het is vrijwel zeker dat hij hier Henri van Ginkel ontmoette die hem later zou inwijden in de Vrijmetselarij. Meer hier over in de hoofdstukken 2 en 3.
De eerder genoemde Vegetariërsbond was ook een initiatief uit die Theosofische loge. Verder was Farwerck was betrokken bij De Ster In Het Oosten, een Theosofische groep die de zaak Krisnamurti steunde en, ook belangrijk. Theosofie is ook de meest logische route langs welke Farwerck Soefi werd.
Hazrat Inayat Khan (1882-1927), de oprichter van de Soefi beweging, vond genoeg Nederlanders om hier vier centra op te richten. In zijn autobiografie beschrijft hij “de Heer Farwerck”, niet als vroeg lid, maar als iemand die actief was in de beweging.[5]
De Nederlandse website Sufipedia.org geeft informatie over de beweging van Inayat Khan, vooral in ons land. Er worden een heel aantal mensen genoemd en beschreven uit de begintijd. Hier komen we ook Franz Farwerck tegen:
Een van de eerste mureeds (sedert 1921) van Inayat Khan in Nederland. Tevens lid van het eerste Nationale Comité in Nederland, in de functie van secretaris, samen met Mr. Van Tuyll van Serooskerken als voorzitter en mejuffrouw Kerkdijk als penningmeester. Woonde in die jaren in Hilversum (Emmastraat 58).[6]
Hierna volgt de tekst van Wikipedia. Een “mureed” is lid van de organisatie.
Het een en ander speelde toen hij al enige tijd lid was van de Vrijmetselarij[7] en in dat verband is ook de naam Kerdijk uit het citaat hier boven interessant zoals we nog zullen zien.
Ook aardig om te vermelden is dat een ander lid een telg uit de Kluwer familie was die na Farwerck’s dood zijn grote werk Noordeuropese Mysteriën zou uitgeven en acht jaar later zou diezelfde zoon op zijn eigen uitgeverij Ankh Hermes een herdruk verzorgen.
Ik wist dat Farwerck een van de oprichters was van een Rotary Club in Hilversum[8]. Hoogenboom stelt deze Club centraal in het leven van Farwerck. Via de Rotary werd hij gevraagd voor de N.S.B. (waarover later meer), kon Farwerck zorgen dat er eindelijk een Goois museum kwam, had hij steun voor zijn “Vereeniging tot Steun aan Maatschappelijk Onvolwaardigen”, om een paar zaken te noemen.
Toch heb ik het idee dat Hoogenboom de nog grotere invloed van de Theosofie en van de Vrijmetselarij over het hoofd ziet. Hoe dan ook, zoals we nog zullen zien, stelde Farwerck dat hij van al dit soort clubs lid was om zijn medemens tot steun te zijn en de Rotary Club is daar bij uitstek voor geschikt.
René de Clerq (1877-1932) was een Belgisch auteur. Samen met de oudste dochter van De Clerq en nog wat anderen, richtte Farwerck een stichting op om de nalatenschap veilig te stellen.
Dan moet ik het ook nog even hebben over Esperanto. Deze kunstmatige taal die vooral is samengesteld uit Indo-Europese talen, zou makkelijk te leren zijn en is bedoeld als universele taal. Farwerck was actief in de internationale Esperanto beweging en koppelde dit (deels) aan Vrijmetselarij[9].
Geschiedenis, folklore, kunst, symboliek
Farwerck had grote interesse in de voorouders. Tegen Polak zei hij in 1947:
Mijn belangstelling voor de menselijke rassen werd opgewekt toen ik zestien jaar was, toen ik in een museum de overblijfselen van praehistorische mensen zag. Sindsdien heb ik alle mogelijke wetenschappelijke publicaties hierover bestudeerd. Geleidelijk kwam ik op het standpunt dat de erfelijkheid een grote rol speelde in de menselijke aard en wat daaruit voortvloeide. [10]
Een andere oorzaak voor de interesse is misschien de vrij spectaculaire vondst in 1917 op het terrein van een open haardenfabriek in Hilversum. De eigenaar van deze fabriek zou later lid zijn van dezelfde Rotary Club als Farwerck.
Toen Farwerck in 1913 voor zijn werk in Duitsland was, lijkt hij van de gelegenheid gebruik gemaakt te hebben om oude plekken, kerken en folkloristische bijeenkomsten te bezoeken. Waarschijnlijk heeft hij ook foto’s gemaakt, maar de meeste van zijn eigen foto’s die in zijn latere boeken te vinden zijn, zijn toch gemaakt in Nederland.
In 1933 was Farwerck betrokken bij de oprichting van ’t Goois Museum (tegenwoordig Museum Hilversum). Hij schonk een oud weefgetouw uit een van zijn fabrieken. Ook bij dit museum lijkt zijn Rotary Club weer betrokken te zijn geweest. Overigens is bij het 50-jarig jubileum van dit museum een boekje uitgebracht waarin een van de oud gedienden herinneringen ophaalt en Farwerck omschrijft als een “vrij stugge, afstandelijke man” met een interesse in archeologie, maar die niet heel actief betrokken was bij het museum.
Een aardig detail is dat een groep kunstenaars op 17 maart 1933 een lezing over de geschiedenis van ’t Gooi organiseerden met Farwerck als spreker. Farwerck liet zich ontvallen dat het toch wel erg jammer was dat er geen regionaal museum was.
Ook later in zijn leven behield Farwerck zijn interesses in folklore en geschiedenis. In 1950 en 1954 gaf hij nog lezingen. De eerste ging over de prehistorie, de tweede over Noord-Europese mummies. Deze lezing “met lichtbeelden” gaf hij voor een archeologische groep. Verder was hij in 1953 betrokken bij de oprichting van een andere archeologische groep. Bovendien zou hij op zijn 67e nog beginnen met het tijdschrift Nehalennia welke werd uitgegeven door zijn eigen uitgeverij Thule en welke zes jaar heeft bestaan. In 1960 gaf hij een lezing voor een genologische groep in zelfs in maart 1960 gaf hij nog twee lezingen als inmiddels 70+’er. Een over Zweedse rotstekeningen en de andere over de geestelijke wereld van onze voorouders.
Zoals we nog zullen zien, was Farwerck gekant tegen wat hij “Bolsjewisme” noemde, liberalisme, egalitarisme en globalisering. Voor onze eigen tijd was de maatschappij natuurlijker en Farwerck zag een teruggang in de oude zeden. Hij was niet alleen geïnteresseerd in oude culturen, maar dacht misschien wel dat die culturen superieur waren aan de onze. Dat hij hierin niet alleen stond en dat hij ook niet de enige was die de verwachting (of hoop) hadden dat politieke ontwikkelingen in Duitsland dit tij zouden kunnen keren, zullen we verderop nog zien.
Germanen
Hoe en wanneer Farwerck via zijn interesses zoals beschreven in het vorige deel richting de Germaanse oudheid ging, heb ik nog niet precies kunnen vaststellen. Kelten en Germanen komen pas vrij laat voor in zijn werk. In zijn eerste boek uit 1927 worden ze alleen terloops genoemd. Daarna komen ze steeds vaker aan bod.
In 2013 verscheen er een boek over Hendrik Joseph Bellen (1884–1961)[11] een vroege amateur archeoloog. Bellen heeft baanbrekend werk verricht, maar was in zijn eigen tijd, en zeker ook later, niet onomstreden. Zijn opgraafmethoden voldeden niet aan de standaarden van onze eigen tijd, maar bovendien liet hij zijn oor hangen naar schrijvers als Rudolf Gorsleben (1883-1930), Guido von List (1848-1919) en Herman Wirth (1865-1981).
In 1931 werd het “Ario-Germaansch Genootschap” opgericht en zowel Bellen als Farwerck waren hierbij betrokken. Ook de dichter August Heyting (over wie later meer) was een van de initiatiefnemers. Er schijnt een verband te zijn met het in 1925 door de genoemde Gorsleben opgerichte “Edda Gesellschaft”. Beide pretendeerde geleerde onderzoeksgroepen te zijn naar de “Ario-Germaanse” cultuur. Na de oorlog zei mede-Theosoof Marcel van Velde (1898-1964) tegen Polak over het onderwerp:
Er bestond in die tijd ook “Het Ario-Germaans Genootschap” Farwerck nam deel aan de werkzaamheden van dit Genootschap, welk zich bezig hield met de bestudering van de Germaanse en Keltische mythologie, terwijl bij Farwerck het zwaartepunt lag in zijn belangstelling van de symbologie zoals runentekens enz.
Dit genootschap had nog niets met politiek te maken, het was slechts wetenschappelijk, doch had een mystieke en vrijmetselaars ideologie op de achtergrond.
Desondanks namen Farwerck en Heyting al na een paar dagen hun ontslag uit de organisatie. Het lijkt erop dat Van Velde het genootschap ietwat overdrijft. Hoe dan ook toont het voorgaande aan dat Farwerck contacten had in “Ariosofische” kringen.
Om even terug te komen op Heyting. Heyting (1879-1949) schreef een lang gedicht genaamd Yggdrasil (1936). Voor dat gedicht deed hij veel onderzoek en richtte zelfs een groep op waarvoor hij lezingen gaf. Die lezingen zijn weer uitgegeven in drie boeken, samen met het gedicht. Gezien het volume van die werken, moet deze groep toch wel een tijdje actief zijn geweest. De naam van de groep lijkt een beetje op dat van het hier boven genoemde genootschap: “Kelto-Germaanse Studiekring Yggdrasil”.
Gezien het feit dat Farwerck en Heyting beiden onder het oprichtingsdocument staan en het feit dat Farwerck’s Maçonnieke loge een bijeenkomst met Heyting organiseerde, lijkt het waarschijnlijk dat de twee elkaar (goed) hebben gekend.
Maar we zijn wat vooruit gesprongen in de tijd. Het boek over Bellen heeft nog een suggestie voor Farwerck’s Germaanse interesses: de eerder genoemde Hermann Roeper Wirth.
Wirth komt vrijwel steeds terug in de bibliografieën van Farwerck’s boeken vanaf Levend Verleden (1937). Soms gaat het om Wirth’s omstreden Ura Linda Chronik soms om Die Heilige Urschrift der Menscheit. Bij de veiling van Farwerck’s boeken in 1971 staat echter een ander werk in de catalogus: Aufgang der Menscheit. Eickhoff, die een wel erg negatief beeld schetste van Farwerck stelt dat Farwerck erg geïnspireerd werd door Wirth.[12] Dit lijkt nogal overdreven.
Het leven van Wirth lijkt in verschillende opzichten op dat van Farwerck. Ook geboren in Nederland (vier jaar voor Farwerck), ook de mogelijkheid om in Nederland en het buitenland te studeren, maar Wirth woonde het grootste deel van zijn leven in Duitsland. Maar zelfs daar bleef Nederland in zijn hart. Zelfs zijn dissertatie gaat over Nederlandse volksmuziek.
Op de Nederlandse Wikipedia over Wirth was voorheen te lezen: “In 1919 richtte Wirth in Nederland een Völkische Bewegung op.” Ik heb dat niet kunnen verifiëren, inmiddels is de passage verdwenen, dus misschien konden anderen dat ook niet.
Wirth heeft nog een tijdje voor De Telegraaf gewerkt (als muziek correspondent) en in Baarn gewoond (toch niet zo ver van Hilversum). Aat van Gilst heeft een biografie geschreven over Wirth[13] waarin een “Wandervögel” type groep rond Wirth wordt genoemd en het feit dat Wirth lezingen gaf in Nederland, onder andere voor het Fries Genootschap waar Kapitein Bellen weer contacten had. Zou het kunnen zijn dat Farwerck en Bellen samen naar een lezing van Wirth zijn geweest?
In 1935 hielp Wirth Heinrich Himmler bij het oprichten van de Ahnenerbe. In 1937 werd hij weer uit de groep gezet. Farwerck zou ook contacten hebben gehad binnen de Ahnenerbe. Dat zal misschien niet Wirth geweest zijn, maar hier hebben we toch een dunne Farwerck/Wirth connectie.
Farwerck verwijst zelden naar niet-wetenschappelijke boeken. Ondanks dat Wirth in de academische wereld vooral vijanden had, lijkt Farwerck Wirth toch niet buiten zijn bibliografieën te hebben willen houden. Maar naast “Ariosofische” contacten, had Farwerck dus ook ‘speculatieve’ contacten.
Er zijn nog twee andere goede kandidaten voor Farwerck’s inspiratie: Egbert Smedes (1889-1975) en Joseph Raemaekers (1888-1969). Smedes was leraar, klerk, Vrijmetselaar (maar van een andere organisatie) en vanaf 1938 publiceerde hij over de Germaanse oorsprong van de Maçonnieke symboliek. Farwerck noemt deze artikelen in zijn werken en qua timing past dit perfect. Smedes en Farwerck bewogen zich in dezelfde kringen. Beide hadden contacten met uitgeverij Kluwer, ze staan in dezelfde tijdschriften, de kans dat ze elkaar kenden is aanzienlijk.
De informatie over Raemaekers lijkt op die over Smedes. Ook hij was Vrijmetselaar bij het Grootoosten der Nederlanden, publiceerde in dezelfde tijdschriften als Farwerck en schreef over vergelijkbare onderwerpen. Raemaekers had bovendien interesse in Ariosofie.
Politiek
Farwerck is van 1932 tot in elk geval 1943 lid geweest van de Nationaal Socialistische Beweging. Vanaf 1940 is zijn actieve lidmaatschap beëindigd. Dit is de best gedocumenteerde en minst interessante periode van zijn leven, maar ik ga er toch op in.
In 1931 werd de N.S.B. opgericht door Anton Mussert (1894-1946) en Cornelis van Geelkerken (1901-1976). De N.S.B. had één grote leider en werd al snel een soort van Mussert-cultus.
Het ziet er naar uit dat Rotarian Mussert, een andere Rotarian vroeg Farwerck te benaderen in verband met een vacature binnen “Divisie 3”, Propaganda. Farwerck en Mussert werden al snel goede vrienden, maar wisten niet dat ze vanaf het begin in de gaten werden gehouden. Farwerck investeerde het astronomische bedrag van ƒ 100.000,- in de N.S.B. Dit zal de vriendschap zeker hebben geholpen.
Volgens De SS en Nederland[14] werd Farwerck actief in 1932. Dit is interessant om een aantal redenen. Nog geen jaar eerder stapte hij na een paar dagen uit het Ario-Germaansch Genootschap, vermoedelijk omdat deze meer politiek was dan hij had gedacht. Die verwachting kan over de N.S.B. toch niet hetzelfde zijn geweest. 1932 Verklaart misschien ook waarom zijn Maçonnieke carrière tegen het einde zo stroef liep. Hierover later meer.
Dan komen we nu bij hetgeen Farwerck tegen Polak heeft gezegd waar ik al een paar keer naar heb verwezen:
Ik werd lid, op grond van sociale opvattingen die ik in het klein in de praktijk had trachten te brengen in de glasfabriek te Leerdam in samenwerking met Professor Gerbrandy, Professor Schermerhorn e.a. Ik hoopte die in de N.S.B. op groter schaal te helpen verwezelijken. Het leiderprincipe van de N.S.B. was daarbij voor mij geen bezwaar, aangezien ik hierin geen dictatoriale willekeur zag, doch slechts een leidinggevend principe.
Zou de N.S.B. hem hebben aangesproken omdat hij daar meer “volkse” mensen zou ontmoeten dan tot dan toe? Nogmaals volgens De SS en Nederland was Evert Jan Roskam (1892-1974) misschien de eerste “volkse” denker, Farwerck was de drijvende kracht achter deze stroming. De groep die hij om zich heef verzamelde wordt zelfs regelmatig “de Farwerck groep” genoemd. Deze groep had weinig interesse in de politiek van de N.S.B. en er werd daarom door een groot deel van de N.S.B. op hen neergekeken. Het was wel een invloedrijke groep, met name vanwege Farwerck’s goede band met Mussert.
Toch bleef Farwerck was op de achtergrond. Sommige mensen vonden hem raadselachtig, een sfinx, een geheimzinnige man met een Mefistofeles baardje.
Ondanks hun band, hadden Farwerck en Mussert hun meningsverschillen. Farwerck noemde Mussert een alfa-man en andersom had Farwerck last van “mystieke ideeën”[15]. Ook binnen zijn eigen groep had Farwerck niet alleen vrienden zoals later zou blijken.
Al in 1934 begon een groep mensen die nog radicaler waren dan de officiële N.S.B. lijn zich te roeren. In een krantenartikel noemden ze Farwerck een Vrijmetselaar. Opnieuw via de krant werden later vragen gesteld aan Mussert, onder andere over Farwerck. Nog weer later wisten mensen de hand te leggen op documenten waarin Farwerck wordt genoemd met zijn Maçonnieke functie van hoofd van de Nederlandse federatie van Le Droit Humain[16].
In 1937 werd de Ahnenerbe-achtige organisatie “Der Vaderen Erfdeel” opgericht (vergelijk alleen al de namen). Hoewel Jan Nachenius (1890-1987) de leider was op papier, was dat in de praktijk Farwerck. Farwerck werd richting “Der Vaderen Erfdeel” geduwd vanwege een wat ondoordachte actie richting Mussert. Dit was in feite een demotie, maar deze afdeling zal hem (nog) beter hebben gelegen dan Propaganda. Zelf zei Farwerck hierover het volgende:
Mijn invloed op de leiding der N.S.B. was in den loop der jaren zeer achteruitgegaan. Van 1934-1937 had ik het vertrouwen van Ir. Mussert, maar geleidelijk bleek dat onze meeningen op verschillende punten uiteenliepen. Daarom daalde mijn invloed meer en meer en Ir. Mussert kwam in nauwer contact met anderen. Het was ook vooral door den stijgenden invloed van Rost van Tonningen, en diens aanhang, die sterk Duitsch georiënteerd was en waarmede ik jarenlang op voet van oorlog stond, die mijn eigen invloed sterk verminderde. Ik had dan ook al om ontheffing van mijn functie verzocht en behandelde in afwachting daarvan alleen de loopende zaken.
Wat je ziet is dat allerlei elkaar opvolgende tijdschriften en andere initiatieven zoals de Wolfsangel, Der Vaderen Erfdeel, Volksche Wacht en groepen zoals “Volksche Werkgemeenschap”, later “Germaanse Werkgemeenschap” onder Farwerck vooral volkskundig waren en later steeds politieker werden. Politiek was duidelijk niet hetgeen Farwerck aansprak in de N.S.B.
Binnen de N.S.B. bestonden allerlei commissies, politieke, Katholieke, Protestante, onderwijskundige, enz. Farwerck probeerde op die manier mensen bij elkaar uit de buurt te houden. Voor zichzelf had hij een volkskundige groep opgericht ook om degenen dichtbij te kunnen houden waar hij het meeste mee op had.
Zoals we al zagen doemden de grootste problemen voor Farwerck op toen de ster van Meinoud Rost van Tonningen (1894-1945) begon te rijzen. Rost was radicaler in zijn standpunten, meer Duits-gericht en probeerde de N.S.B. in een meer radicale koers te bewegen. Farwerck gaf tegengas tegen Rost’s “Germanisme” en zijn antisemitisme en noemde hem “mijn grootste vijand”. Rost zette de groeiende invloed van de Duitsers in om Mussert in een hoek te manoeuvreren.
In zekere zin was Rost enkel een katalysator. De broers Farwerck waren beiden nationalistisch en geen voorstander van Duitse invloeden. Over de Duitse bezettingsplannen schrijft Farwerck zelfs: “we verafschuwden de aanval op Nederland”. Maar al voordat de Duitsers ons land binnen vielen, hadden ze al besloten dat Farwerck een probleem was dat moest worden opgelost. Ze lieten dit Mussert ook onomwonden weten en Mussert bracht Farwerck op de hoogte.
Zoals we later nog zullen zien, verboden de Duitsers in eigen land de Vrijmetselarij en wilden dat Nederland dit beleid zou volgen. Dit was de perfect situatie voor Rost van Tonningen om het probleem Farwerck bij de hoorns te pakken.
Mussert zou naar Berlijn gaan om Hitler te ontmoeten. Rost van Tonningen had informatie weten te bemachtigen over Farwerck’s lidmaatschap van Le Droit Humain en zorgde er voor dat deze informatie eerder in Duitsland was dan Mussert. Vanzelfsprekend kun Mussert toen niet meer de andere kant op kijken en hij beval een onderzoek van Farwerck’s huis. Hierbij werd een recente brief gevonden van Le Droit Humain en daarmee was het lidmaatschap van Farwerck niet langer houdbaar. We spreken eind 1940.
Volgens Farwerck zelf beëindigde hij alleen zijn actieve lidmaatschap en verkeerde nog zeker drie jaar in N.S.B. kringen, soms zelfs in uniform. Farwerck en Mussert zaten niet altijd op één lijn, maar ook na de oorlog heeft Mussert Farwerck nog in bescherming genomen.
Het lidmaatschap van de N.S.B. heeft Farwerck ook problemen in zijn buurt gebracht. Op een bepaald moment verschenen er grote reclameborden in zijn tuin. Tegen Polak zei hij, dat dat niet zijn idee was. Toch bleef Farwerck wonen waar hij woonde, tijdens en na de oorlog.
Na de oorlog zijn ook buren van Farwerck geïnterviewd in het kader van het onderzoek naar Farwerck. Een buur wist te vertellen dat Farwerck na de oorlog verschillende voormalige N.S.B.’ers thuis ontving. Kennelijk had hij met een aantal mensen nog goede contacten. Ook werd er tegen Polak gezegd dat Farwerck regelmatig in zijn tuin aan het werk was. Desondanks is de zaak tegen hem wegens slechte gezondheid geseponeerd in 1948. Wel werd hij veroordeeld tot het betalen van de kosten van het onderzoek voor een bedrag van ƒ 2.500,-.
Onder het pseudoniem F. van Schoping (waarschijnlijk een verwijzing naar de geboorteplaats van zijn vader) publiceerde Farwerck twee kleine, politieke werkjes en een aantal artikelen. Vooral in Het Volksche Element in het Nationaal-Socialisme (1937) leren we Farwerck’s ideeën een beetje kennen. Hij keert zich tegen “Bolsjewisme”, globalisering, het verlies van traditionele waarden en rollen (zoals die van de vrouw), liberalisme, enz. Ook heeft hij het over “ras”, de “zuiverheid van het ras”, maar kennelijk in bewoordingen die niet krachtig genoeg waren voor sommige nationaal socialisten.
Wat wel apart is, is dat in 1941, dus na het gedoe met Rost van Tonningen, een van de genoemde F. van Schoping werken verscheen. Farwerck liet zich niet zomaar uit het veld slaan.
Ik wil nog even kort ingaan op het Jodenvraagstuk. Hoogenboom werpt de suggestie op dat zowel Mussert als Farwerck aanvankelijk niet antisemitisch waren. De vroege N.S.B. had Joodse leden. Een van hen vroeg zelfs om Farwerck’s hulp toen hij de opkomst van het antisemitisme binnen de beweging voelde opkomen.
Er is een “Brochure IV” van de N.S.B. waarin gesproken wordt over drie soorten Joden. Nederlanders die toevallig Joods zijn, orthodoxe Joden en Joden die gekant zijn tegen het Nationaal Socialisme. De eerste twee groepen vormen geen enkel probleem en deze Joden kunnen ook gewoon lid worden van de beweging. De laatste groep was uiteraard wel een probleem. Dezelfde brochure stelt dat ook Nationaal Socialistische Vrijmetselaren lid kunnen worden. De kans is groot dat Farwerck de schrijver is van deze brochure.
Te Slaa en Klijn hebben een enorm werk geschreven over de begindagen van de N.S.B.[17]. Ze schrijven dat Mussert en Farwerck aanvankelijk vrij liberaal tegenover de Joden stonden, maar dat dit begon te schuiven door acties vanuit de Joodse gemeenschap. Zo werden N.S.B.’ers op straat aangevallen en ook van Farwerck weten we dat hij een keer is thuis gekomen met een blauw oog.
Farwerck en sommige collega’s irriteerden zich aan de toon van sommige artikelen in kranten zoals Volk en Vaderland, maar zoals we zagen, hebben deze ‘gematigde N.S.B.’ers’ het moeten afleggen tegen de meer radicalen.
Toch was het ook zo dat zijn langdurige kennis Anne Kerdijk, die getrouwd was met een Oostenrijkse Jood, heeft gevraagd om het ontslag van Farwerck uit Le Droit Humain waar hij toen leiding aan gaf. Hierop kom ik later terug.
Te Slaa en Klijn beschrijven dat Farwerck tijdens woede-uitbarstingen nog wel eens vrij drastische gedachten uit zijn pen toverde. De vraag is of dit zijn echte gedachten waren die op zulke momenten niet gefilterd werden of dat woede hem deed overdrijven.
Ik vermoed dat Farwerck er ideeën op nahield die het bij ‘de gewone man en vrouw’ niet in goede aarde vielen, maar die niet radicaal genoeg waren voor sommigen binnen de N.S.B. Er worden vanuit die laatste hoek zelfs beschuldigingen geuit dat Farwerck contact had met Joodse bankiers, Moskou en “de tweede internationale”, een socialistische arbeiderspartij.
Het boek van Te Slaa en Klijn bevat voldoende informatie om het voorgaande nog uit te breiden, maar dit hoofdstuk uit het leven van Farwerck krijgt sowieso te veel aandacht, dus we gaan verder met het volgende onderwerp.
Vrijmetselarij
Farwerck sloot zich in 1932 aan bij de N.S.B. De brief waarin hij zijn ontslag aanvroeg bij Le Droit Humain (gericht aan zijn broer die op dat moment Groot Secretaris was) is gedateerd op 12 april 1934. Hij was toen al geruime tijd lid. Over dit lidmaatschap gaat dit hoofdstuk.
Er is iets opvallends aan Farwercks lidmaatschap van de Vrijmetselarij. Hij werd namelijk niet lid van de grootste en bekendste Maçonnieke organisatie in Nederland, de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden (G.O.N.), maar van de veel kleinere en recent opgerichte gemengde orde, de Internationale Orde der Gemengde Vrijmetselarij “Le Droit Humain”. Een organisatie die ook vrouwen toelaat.
Tegen Polak zei hij:
In Nederland onthoudt de maçonnerie zich van elke politieke inmenging en houdt zich in hoofdzaak met geestelijke problemen bezig. De gedachte dat men voor zijn medemens moest werken, welke gedachte in vrijmetselarij leeft, dacht ik in praktijk te kunnen brengen in de N.S.B.
Farwerck wilde dus voor de medemens werken en werd daarom lid van de Vrijmetselarij, de Rotary en zelfs de N.S.B. Idealisme of naïviteit? Laten we eens beginnen met wat geschiedenis van de gemengde Vrijmetselarij[18].
De gemengde orde Le Droit Humain ontstond in Frankrijk in 1893. In 1904 werden de eerste Nederlanders ingewijd en een jaar later volgde de eerste loge met de naam Cazotte. In het jaar dat Farwerck voor het eerst directeur werd, 1911, werd door een van de eerste leden een loge opgericht in Laren. In deze loge, Christiaan Rosencreutz, is Farwerck ingewijd, bevorderd en verheven èn stond hij als Opziener mee aan de wieg bij de officiële oprichting.
Zoals we gezien hebben, woonde Farwerck van 1909 tot 1916 in Rotterdam. Waarom werd hij dan niet lid van de loge in Den Haag? Wist hij al dat hij naar Hilversum zou verhuizen (zijn vader lijkt het huis daar pas in 1912 te hebben gekocht) of kwam het omdat hij Henri van Ginkel kende, de oprichter van de nieuwe loge?
Hoewel zowel Farwerck als Van Ginkel lid waren van de Theosofische Vereniging, waren beiden van mening dat Theosofie en Vrijmetselarij gescheiden moesten blijven. Dit heeft problemen opgeleverd binnen de organisatie waar beide mannen het hoofd van zijn geweest.
Ook Willy Farwerck en diens vrouw zijn ingewijd in Christiaan Rosencreutz (terwijl ze in Amsterdam woonden), maar wel pas jaren later. Willy in 1917, waarschijnlijk met zijn broer als Voorzittend Meester, en Johanna in 1921. Waarschijnlijk Willy, maar zeker Johanna, was ook actief binnen de Theosofische Vereniging. Ze komt zelfs voor in de dissertatie The Politics Of Divine Wisdom[19] en haar schoonbroer wordt ook kort vermeld:
Theosoof Selleger was de voorman van de Nederlandse Papier Fabrieken Maatschappij. Theosofische Vereniging leider Cochius was directeur van de Glasfabriek in Leerdam. Een andere directeur van deze fabriek, de Hilversumse industrialist F.E. Farwerck, was een vooraanstaand lid van de Nederlandse Theosofische Vereniging en gemengde Vrijmetselarij. Militairen, ambtenaren en juristen en hun vrouwen en kinderen waren goed vertegenwoordigd binnen de Theosofische Vereniging.
Farwerck was inderdaad nog in 1917 voorzitter van de Hilversumse loge van de Theosofische Vereniging en van zijn Maçonnieke organisatie zou hij uiteindelijk nationaal vertegenwoordiger worden.
De eigenaar van de Theosofische boekenwinkel in Amsterdam zegt dat hij en Farwerck Theosoof waren en dat zijn winkel ook Farwerck’s Maçonnieke werk verkocht. Dat kan verklaren waarom de Theosofische bibliotheek in Amsterdam zelfs de meest obscure boekjes van Farwerck bezit. In de catalogus van de veiling van de boeken van Farwerck (zie verderop) staan zowel Blavatsky’s Isis Ontsluierd als De Geheime Leer.
Toch was hij -zoals we zagen- geen voorstander van de vermenging van deze Theosofie en Vrijmetselarij. Binnen de Vrijmetselarij toonde hij zich zelfs erg kritisch ten opzichte van de Theosofie en in het algemeen is van Theosofie in zijn werk weinig te merken. In de enige tekst die ik ken van Willy Farwerck, wordt wel verwezen naar Blavatsky.
In het citaat hier boven worden nog twee namen genoemd. Marijn Cochius (1874–1938) was samen met Farwerck in 1928 een van de initiatiefnemers van een Rotary Club in Hilversum. Ernest Louis Selleger (1876-1967) deelde met Farwerck in elk geval Theosofie, het Soefisme en het directeurschap van een glasfabriek.
Terug naar de gemengde Vrijmetselarij in Nederland. Zoals we gezien hebben waren de eerste leden Theosofen en een van die personen was de eerste voorzitter van de landelijke organisatie. Deze Van Ginkel wilde echter dat de loges zouden werken met een rituaal dat meer leek op dat van het Grootoosten der Nederlanden dan dat van Besant. Ook internationaal begon het idee post te vatten dat de invloed van Besant en daarmee de Theosofie te groot was geworden. In Nederland leidde dit tot de afsplitsing van drie loges.
Toen Farwerck Van Ginkel opvolgde in zijn functie, heeft hij zich altijd verzet tegen Theosofische invloeden, maar heeft niet kunnen voorkomen dat er vanuit Nederlands Indië toch weer loges met Theosofische ritualen binnen Nederland werkzaam werden. Overigens was Farwerck niet alleen kritisch ten opzichte van de ritualen van Annie Besant, maar ook ten opzicht van de wijzigingen van zijn voorganger Van Ginkel.
Deze Van Ginkel had samen met mede Theosoof en gemengd Vrijmetselaar van het eerste uur Johannes Duwaer verschillende uitgeverijen. Zij drukten niet alleen het eerste Nederlandse rituaal, een vertaling van “The Dharma Workings of Craft Masonry” van Annie Besant, maar ook de eerste Engelse versie. Ook zouden zij een aantal boeken van Farwerck uitgeven en een tijdschrift waarin ook teksten van Farwerck verschenen: Bouwsteenen voor een veelzijdige en harmonische levens- en wereldbeschouwing driemaandelijks tijdschrift gewijd aan wijsheid en schoonheid.
De teksten van Farwerck werden meestal ondertekend met het overduidelijk Maçonnieke pseudoniem B.J. van der Zuylen. In het Bulletin, het interne tijdschrift van de Nederlandse federatie dat ook door Van Ginkel en Duwaer werd gedrukt, verschenen ook teksten van Farwerck onder verschillende pseudoniemen. “F.E.F.” gebruikte hij bij teksten op persoonlijke titel. “F. Farwerck” wanneer hij schreef als Grootcommandeur en een enkele keer gebruikte hij “B.J. van der Zuylen”.
Opnieuw terug naar Le Droit Humain. Farwerck’s ster rees weer snel. 6½ jaar na zijn inwijding kreeg hij de 30º en in 1922 de 33º. Eerst werd hij vertegenwoordiger van de buitenlandse loges, later volgde hij Van Ginkel op als Grootcommandeur en vertegenwoordiger van de Nationale Raad. Hij zou zelfs vicevoorzitter worden van (internationale) Opperraad.
Ook binnen de gemengde Vrijmetselarij toonde Farwerck zich een harde werker. Hij gaf lezingen in zijn eigen en andere loges, schreef, richtte loges mee op in binnen- en buitenland, soms samen met zijn broer en schoonzus.
Via een van de uitgeverijen van Duwaer en Van Ginkel verscheen in 1927 het eerste boek van Farwerck, Mysteriën en Inwijdingen in de Oudheid. De voorkant was ontworpen door graficus Stephan Schlesinger (1896-1944) inmiddels getrouwd met Anne Kerdijk en vanuit Oostenrijk naar Nederland gekomen.
Later zal ik het boek Broeders en Zusters: Honderd jaar Gemengde Vrijmetselarij[20] nog uitgebreid citeren, maar voor nu even een citaat uit dit werk over Kerdijk:
Zuster A. Kerdijk, die met een Oostenrijkse jood was getrouwd, vroeg al in 1932 om het ontslag van Broeder Farwerck. Zij was zelf niet joods, maar droeg de davidsster uit solidariteit, toen haar man verplicht werd hem te dragen. Beiden stierven in een Duits concentratiekamp.[21]
Farwerck is duidelijk niet meteen na zijn aantreden bij de N.S.B. uitgetreden bij Le Droit Humain. Zijn N.S.B.-lidmaatschap heeft kwaad bloed gezet bij Kerdijk die hij waarschijnlijk al sinds zijn 16e kende.
Het brugje naar het volgende onderwerp is gelegd.
Oorlog
Toen het in Duitsland de verkeerde kant op ging, was Farwerck Grootcommandeur. De Nederlandse federatie had een paar loges in Duitsland. In 1933 werd Vrijmetselarij in Duitsland verboden, dus ook de loges van Le Droit Humain moesten sluiten. Om te voorkomen dat eigendommen in beslag zouden worden genomen, werden ze naar Nederland gestuurd. In mei vroeg een voorzitter van een Nederlandse loge aan de Grootcommandeur of deze wat licht kon schijnen op de situatie. Farwerck toont zich enorm naïef. Hij schreef een lang artikel in de Bulletin waarin te lezen valt:
De nieuwe geest, die over Europa waait, heeft een negatieve en een positieve zijde. Zonder er in het minst een beoordeling aan vast te knopen kunnen we dan constateren, dat de stromingen, die zich onder de naam Fascisme of Nationaal-Socialisme aan ons vertonen, gericht zijn tegen de marxistische gedachte van klassenstrijd en internationale verbroedering van het proletariaat, tegen de liberale opvatting van het begrip vrijheid en voor een nationale samenwerking van alle klassen en standen der maatschappij met een ondergeschikt maken van de individuele vrijheid aan de belangen van de gehele natie.[22]
Verderop schreef hij:
Een nationaal-socialistische stroming mag dan in landen als Italië en Duitsland succes hebben, wij Nederlanders bezien de dingen nuchter, lopen niet zo gauw warm. Bovendien, wij houden niet van ‘import’ en is Nederland niet het klassieke land van de ‘vrijheid’? Waarom ons hier dan bezorgd maken over iets dat toch niet zal gebeuren?[23]
De overige bestuursleden zullen de inhoud van de tekst hebben gekend, maar de redacteurs van het Bulletin schreven een reactie. Hierop antwoordde Farwerck het volgende:
Men heeft ook in de fascistische staat de vrijheid om zich te ontplooien, zoals men wil, te denken wat men wil, te handelen zoals men wil, mits dat handelen (en dan ook dat handelen alleen) niet tegen het algemeen belang ingaat. Met andere woorden, men mag de vrijheid niet vóór het individueel belang ten koste van anderen misbruiken. Ook dit vrijheidsbegrip is geheel met het maçonnieke ‘dienstbegrip’ in overeenstemming. Ook op deze grond is er dus geen reden voor de vijandige houding, die tegen de Vrijmetselarij wordt aangenomen.[24]
En:
In Rusland mogen de loges niet bestaan. In Duitsland hebben ze zichzelf ontbonden, maar een aantal maçonnieke tijdschriften verschijnt nog, blijkbaar zonder belemmeringen.[25]
Het zal duidelijk zijn dat Farwerck er hier gruwelijk naast heeft gezeten. Ook in Nederland werden loge gebouwen geplunderd, geconfisqueerd en bewoond door soldaten. Zoals we zagen heeft Farwerck Le Droit Humain in 1934 verlaten, maar sommigen denken dat hij zijn invloed in de N.S.B. heeft aangewend om gemengde loges te sparen. Inderdaad kwamen deze loges er relatief goed vanaf, zeker ten opzichte van het Grootoosten der Nederlanden wiens Grootmeester stierf in een concentratiekamp.
Die naïeve instelling van Farwerck heeft hem tegen het einde van zijn Maçonnieke carrière parten gespeeld. Hoewel hij zelfs vicepresident was van de Opperraad in Parijs, heeft ‘Parijs’ hem vanwege zijn houding ten opzichte van de ontwikkelingen in Duitsland uit zijn functie gezet.[26]
Andersom spreidde hij een vergelijkbare naïviteit ten toon. Met Mussert had hij wel geregeld dat Vrijmetselaren geen probleem waren voor de N.S.B., maar de Duitsers dachten daar anders over. Het was dan ook wel heel makkelijk dat Farwerck nog altijd goed contact had met Le Droit Humain, want dat was een efficiënte manier om Farwerck op non actief te laten zetten.
Een aardige vraag is hoe lang Farwerck tegelijk lid was van Le Droit Humain en de N.S.B. Hij zou sinds 1932 actief zijn geworden bij de N.S.B. Halverwege 1933 werden de eerder geciteerde vragen en antwoorden uitgewisseld en in september van hetzelfde jaar geeft Farwerck zijn functie als nationaal vertegenwoordiger op. Het verzoek van zijn loge tot ontslag is pas van april 1934. Tegen Polak heeft Farwerck gezegd dat hij “tot ongeveer 1935” lid is geweest, maar hij zegt ook dat hij in 1920 lid is geworden, terwijl hij in 1911 is ingewijd.
Overigens waren ook Willy en Johanna Farwerck lid van zowel Le Droit Humain als van de N.S.B., maar Willy heeft pas in 1940 zijn ontslag genomen toen de nationale raad niet inging op het voorstel van hem en een paar andere leden om de orde op te heffen omdat Vrijmetselarij niet samen gaat met een Nationaal Socialistische staat. Of en wanneer Johanna haar ontslag heeft genomen, is mij niet bekend.
Er wordt wel eens beweerd dat Farwerck eigenlijk helemaal nooit is vertrokken bij Le Droit Humain, maar dat is zeker niet waar. De schoonmaakster van Willy en Johanna werd na de oorlog geïnterviewd en daarbij heeft ze gezegd dat Willy nog twee keer per maand naar de loge ging, terwijl Franz dan op de kinderen paste. Bovendien heeft Farwerck tegen het einde van zijn leven nog geprobeerd om terug te komen, maar drie verzoeken hiertoe werden geweigerd.
Zoals we zagen had hij tijdens zijn N.S.B. tijd nog contacten bij Le Droit Humain. Jaren na het beëindigen van zijn lidmaatschap brachten Duwaer en Van Ginkel nog een boekje van hem uit en in 1953 bedankte hij zijn opvolger als Grootcommandeur in een van zijn boeken.
Vreemd of niet, maar na het beëindigen van zowel zijn Maçonnieke als politieke loopbanen, leek zijn schrijverschap pas echt op gang te komen. In 1953 bracht hij via zijn eigen uitgeverij Thule twee boeken uit. Een is “alleen voor Meester Metselaren” en hij gebruikte zijn Maçonnieke pseudoniem.
In 1955 volgde er nog een boek en in 1960 opnieuw. Daarna was het een tijdje stil. Waarschijnlijk werkte hij aan zijn pil die net na zijn overlijden zou verschijnen. De proefdruk zou hij nog hebben gezien en goedgekeurd. Het werk werd acht jaar later nog herdrukt door een mede lid van de Soefi beweging.
In april 1968 zag Farwerck iets op televisie dat hem deed denken aan zijn tijd bij Le Droit Humain. Tot drie keer toe vroeg hij om weer lid te kunnen worden, maar de verzoeken werden afgewezen. Kennelijk lag hij nog altijd niet heel goed bij iedereen. Dit belette de toenmalige Grootcommandeur niet om een positieve bespreking van zijn laatste werk te geven.
Verzamelaar
Farwerck was betrokken bij de oprichting van Het Goois Museum waaraan hij een oud weefgetouw uit een van zijn fabrieken schonk. Zelf was hij ook nogal een verzamelaar. In januari 1940 was er een brand in zijn villa, volgens sommigen veroorzaakt door een molotov cocktail. Een krantenartikel over deze gebeurtenis heeft het over een ijskoude nacht en het verlies van veel kunstwerken, waaronder kostbare schilderijen. Andere bronnen vermelden Farwerck als verzamelaar van (dure) boeken.
In de interviews van na de oorlog beklaagde Farwerck zich er over dat hij regelmatig werd lastig gevallen door de Gestappo die het een keer zelfs presteerden om “een bibliotheek van +/- 1200 boeken, vooral antiquarische Maçonnieke boeken, Theosofische, etc. literatuur en kritieken op het Duitse regime” in beslag te nemen. Er is ook een politierapport uit 1945 waarin Farwerck aangifte doet van het in beslag nemen van 800 van 1200 boeken. Als dat niet over dezelfde situatie gaat, dan heeft hij wel heel snel weer een grote verzameling aangelegd, of de boeken moeten (deels) van zijn broer zijn geweest.
In 1967 heeft Farwerck zijn villa verkocht aan de naburige school die uitbreidingsplannen had. Het lijkt erop dat hij is ingetrokken bij Johanna Farwerck die inmiddels weduwe was geworden en die nog één inwonende zoon had. Beiden hebben eerder ook bij Farwerck gewoond, dus onwaarschijnlijk is dit niet. Het adres, Wernerlaan 41[27], is niet ver van de Emmastraat 58 en is het adres op de overlijdensadvertentie van Farwerck. Zou de complete inhoud van de villa zijn meegegaan naar de Wernerlaan? Zou de Wernerlaan zijn gekocht van de opbrengst van de villa? Dit is vooralsnog onduidelijk. Zeker is wel dat Johanna Farwerck in 1971 187 boeken uit de bibliotheek van Farwerck heeft aangeboden aan een boekenveiling. Dat lijkt weinig en zou erop kunnen duiden dat er van tevoren al is opgeschoond. Van de meeste boeken waarvan ik weet dat ze van Farwerck zijn geweest (omdat een van zijn ex libris er in zit), komen er maar weinig voor in de veilingcatalogus.
“Toon mij uw boeken en ik zal u zeggen wie u bent”
Boeken van 55 personen werden geveild door veilinghuis J.L. Beijers. Wat zat hier zoal van Farwerck tussen?
In elk geval klassiekers zoals Jan de Vries’ Altgermanische Religionsgeschichte (1956/7 druk), Walter Gehl’s Germanische Schicksalsglaube, de Deutsche Mythologie en Deutsche Rechtsaltertümer van de gebroeders Grimms, 13 delen van de Sammlung Thule (een collectie IJslandse mythen en sagen), Simrock, Schneider, maar ook auteurs wiens namen me niks zeggen, zoals Jankuhn. Er staan in de afdeling “Germaans” ook wat meer controversiële auteurs zoals Hermann Wirth en Wilhelm Teudt (van beide één titel).
Er zijn ook titels over onderwerpen waarover Farwerck helemaal in het begin van zijn carrière schreef, zoals Kabbala, de geschiedenis van het schrift, numerologie en inwijding. Hebben deze werken de brand en de Gestapo overleefd of heeft hij ze opnieuw aangeschaft?
Dan hebben we nog geschiedenis, folklore, mythologie van over heel de wereld met een voorkeur voor Egypte, Rozenkruisers, alchemie, kunst, linguïstiek, kaarten en nog een paar titels over politiek en rassenkunde. Ook had hij een paar titels van auteurs als Arthur Waite en Eliphas Levi en -zoals eerder vermeld- Helena Blavatsky. Tijdschriften waarin hij publiceerde vinden we ook in de catalogus en tot slot nog wat boeken die meer in lijn liggen van zijn professionele leven over bijvoorbeeld textiel.
Echt hele dure boeken staan er niet tussen, maar er zijn er toch 8 die voor ƒ 200,- of meer zijn verkocht tot aan ƒ 550,- toe. Dat zijn zelfs vandaag de dag nog behoorlijke bedragen voor tweedehands boeken.
Het is duidelijk dat de interesses van Farwerck gevarieerd waren en dat hij sommige interesses (bijna) zijn hele leven lijkt te hebben gehouden.
Gezondheid
In sommige van de Maçonnieke correspondentie die ik heb gezien, komt de slechte gezondheid van Farwerck ter sprake. Ook na de oorlog wordt zijn vervolging zelfs niet doorgezet (mede) vanwege zijn gezondheid. Ik kwam een opmerking over zijn gezondheid tegen van voor zijn 30e verjaardag. Het lijkt er dus op dat Farwerck een hardnekkige kwaal had. Een dokter die Farwerck onderzocht, adviseerde om het onderzoek af te blazen wegens “ernstige hardklachten”. Iemand die is geïnterviewd in het onderzoek naar Farwerck heeft het over diabetici. Wat het ook was, Farwerck is er 80 jaar oud mee geworden.
Geloof
Dit is een lastig onderwerp. Bekend is dat de vader van Farwerck zich bekeerde tot het Protestantisme en dat Willy Farwerck is getrouwd in een Protestante kerk. In zijn eerste boek heeft Farwerck zelf het over de “prachtige symboliek van de Katholieke kerk” en hij was bovendien lid van een Katholieke werkgevers-organisatie. Een van de geïnterviewde in het kader van het onderzoek naar Farwerck stelde dat Farwerck voor zover hij wist niet het Christelijke geloof aanhing.
Waarschijnlijk hield hij dit soort zaken liever voor zichzelf. Hij mocht interesse hebben gehad in ‘heidendom’, maar het zou me verbazen als dat meer was dan een academische interesse. Toch heeft zijn loge met de genoemde dichter Heyting een “Germaansche Midwinter-Zonnewendefeest” (een lezing) gehouden. De in mijn optiek nogal ‘kleurende’ M. Eickhoff[28] publiceerde in 2003 een scriptie waarin hij stelt dat Farwerck met andere leden van Der Vaderen Erfdeel samen met de Ahnenerbe op bezoek ging bij het Hermannsdenkmal en de Externsteine in Duitsland en dit zou “een intense religieuze beleving” zijn geweest. Farwerck zou ook de term “Neuheidnische Richtung” hebben gebruikt voor zijn volkse ideeën.
Hij was een Theosoof (tenminste een tijd), maar wilde de Theosofie buiten de Vrijmetselarij houden. Hij was een Soefi (tenminste een tijd), maar hier blijkt niks van in zijn werk of leven. Misschien was Vrijmetselarij precies wat hij zocht: spiritualiteit zonder geloof of dogma.
Overlijden
Op 22 mei 1968 is Franz overleden. Het jaar ervoor verkocht hij de villa waar hij een groot deel van zijn leven heeft gewoond (meer dan 50 jaar). Hij lijkt te zijn ingetrokken bij zijn schoonzus. Bij zijn overlijden liet hij die schoonzus achter, haar drie zoons en hun partners en kinderen in Hilversum en Frankrijk. Op 27 mei 1968 is Farwerck gecremeerd in Velsen.
Receptie
Hoe werden Farwerck’s boeken ontvangen in zijn eigen tijd en daarna? Besprekingen in kranten en bijvoorbeeld Maçonnieke tijdschriften zijn altijd positief. Zijn invalshoek wordt meestal omschreven als “interessant”. Soms wordt er gewag gemaakt van Farwerck’s politiek.
Wat misschien iets zegt over zijn populariteit is dat bij de genoemde veiling van zijn boeken in 1971 nog 20 kopieën van een boek uit 1953 (het boek over het Frankische runenkistje) en 30 van het boek uit 1960 werden aangeboden. Waren de oplagen (te) ruim of verkocht het gewoon niet goed. Het zijn nog steeds titels die vrij makkelijk te vinden zijn.
Einde
Hier eindigt de biografie van Franz Eduard Farwerck. In de volgende hoofdstukken ga ik wat dieper in op een paar van de hierboven vermeldde onderwerpen.
[1] Zie hoofdstuk 7
[2] Zie p. 33 en de website
[3] http://www.humanitarisme.nl/organisaties/vegbond/leden.html 23/1/2023
[4] Tapijtfabrikant en Dominee
[5] Biography of Pir-o-Murshid Inayat Khan
[6] https://sufipedia.org/personenregister/nederland/ (accessed 4/9/2019)
[7] Zie onder en hoofdstuk 3
[8] Zie hoofdstuk 5
[9] Zie hoofdstukken 3 en 8
[10] Tapijtfabrikant en dominee
[11] Volgens Kapitein Bellen
[12] De oorsprong van het ‘eigene’ p. 242.
[13] Herman Wirth
[14] De SS en Nederland
[15] Nationaal Archief: citaat uit de interviews met Van Geelkerken interview. Geelkerken, wordt overigens als een van de weinige vrienden van Farwerck beschreven.
[16] Zie later en hoofdstuk 3
[17] De NSB
[18] Zie ook hoofdstuk 3
[19] The politics of Divine Wisdom
[20] Broeders en Zusters
[21] Ibid. (p. 51)
[22] Broeders en Zuster, p. 47
[23] Ibid. p. 47
[24] Ibid. p. 49
[25] Ibid. p. 50
[26] An outline on the origins p. 36
[27] Zie hoofdstuk 7
[28] De oorsprong van het ‘eigene’. p. 242.