Skip to content

Franz Farwerck over overblijfselen van mannenbonden (NL)

In al het voorgaande heb je veel gelezen over de man Farwerck, maar nog weinig over zijn ideeën. Daarom heb ik een artikel vertaald dat ik in 2013/4 schreef voor een publicatie die nooit verscheen. Nederlandstaligen kunnen natuurlijk ook gewoon de boeken van Farwerck zelf lezen, maar mocht dit boekje je introductie zijn tot Farwerck, dan krijg je hier een idee van zijn theorieën.

Toen de kerstening der Germaanse stammen, althans naar het uiterlijke, voltooid was, werden de werkzaamheden der mannenbonden voorshands nog voortgezet. Deze waren in twee groepen te verdelen, de inwijdingsriten, die min of meer geheim waren en de openbare handelingen, die hun ontstaan dankten aan de opvattingen, die in de inwijdingsriten waren vastgelegd. Van deze inwijdingsriten […] treffen wij in latere tijden nog slechts sporen aan, voldoende echter om het bestaan er van vast te stellen. De openbare handelingen kennen wij vooral uit de kerkelijke verboden, maar ook uit de vele overblijfselen, die in de vorm van volksgebruiken blijven voortbestaan.[1]

In zijn gigantische werk Noordeuropese Mysteriën En Hun Sporen Tot Heden beschrijft Franz Eduard Farwerck (1889-1969) hoe elementen van het voorchristelijke Noordelijke Europa voortleven in de tegenwoordige cultuur. Hij gaat zo ver te stellen dat de ‘onderliggende religie’ van de mysteriën nog altijd bestaat. Om dit aan te tonen, onderzoekt Farwerck folklore, mythologie, volksverhalen, symboliek en de handelingen van groepen in het verre en minder verre verleden. Ik zal je een kleine inkijk geven in het werk dat al decennia lang niet is herdrukt.

In dit korte essay leid ik je door verschillende elementen uit het bedoelde werk en ik eindig met een relatief bekend voorbeeld waarin alles samen komt.

Farwerck’s boek is verdeeld in 13 hoofdstukken met de namen:

  1. De religieuze en mythische opvattingen der Germanen in verband met de inwijdingsriten;
  2. De Germaansche inwijdingsgod;
  3. De sagen over het Wilde Heir en de Wilde Jacht;
  4. Wodans doden- en vruchtbaarheidsfeest;
    1. Wodan als vruchtbaarheidsgod;
  5. De oudste gegevens over Germaanse inwijdingen;
  6. De mannenbonden in de oudheid;
  7. Het voortbestaan van heidense opvattingen in christelijke tijd;
  8. Latere volksgebruiken met overblijfselen van de gebruiken der oude cultische mannenbonden;
  9. De overeenkomsten en verschillen tussen Wilde Heir (Wilde Jacht), de gebruiken der oude krijgersbonden en latere mannenbonden en de volksgebruiken;
  10. Reconstructie van de oude inwijdingsriten;
  11. De gilden;
  12. Bouwhutten en bouwgilden;
  13. Vrijmetselarij, een der jongste afstammelingen der oude mannenbonden.

Voor het onderwerp van deze tekst is het niet nodig om naar de laatste drie hoofdstukken te kijken.

Het Wilde Heir

In de Engelse versie van dit artikel moest ik hier een korte toelichting geven op het verschil tussen het Wilde Heir en de Wilde Jacht, omdat beide termen in het Engels het best (makkelijkst) worden vertaald naar Wild Hunt. “Heir” heeft in het Nederlands een andere lading dan “Jacht”.

Verhalen over de Wilde Jacht vinden we verspreid over een groot gebied[2], allemaal met hun regionale subtiliteiten. Die subtiele verschillen zie je ook bij de term “Wilde Jager”, die soms wel, soms niet, de aanvoerder is van de Wilde Jacht of het Wilde Heir. In Farwerck’s boek vind je gegevens uit veel verschillende streken en bronnen.

In zekere zin vormt de Wilde Jacht de rode draad door Farwerck’s boek. Zowel als (mythisch) verhaal dat speelt in de donkerste tijd van het jaar als als groeperingen die deze Jacht uitbeelden; details en gebruiken zijn in allerlei vormen blijven bestaan en dat is precies wat Farwerck beschrijft.

Farwerck is vanaf het begin duidelijk. Ondanks wat sommige schrijvers stellen, ook bij Germaanse volkeren bestonden mysteriën net als de bekende uit Zuid Europa. Groeperingen die zich hiermee bezig hielden, vormen het begin en het einde van Farwerck’s onderzoek.

Zoals we al zagen in het openingscitaat, maakt Farwerck onderscheid tussen “rites de passage” en inwijdingen. Er zit een groot verschil tussen rituele gebruiken bij bijvoorbeeld geboorte, huwelijk, pubertijd of dood en rituele gebruiken bij inwijding waarbij de “ingewijde […] daardoor reeds bij zijn leven lid [werd] van de dodengemeenschap”. [3]

In de volgende ruim 600 pagina’s onderbouwt Farwerck deze stelling. Hij laat zien wat bekend is, wat we van die inwijdingen kunnen reconstrueren en hoe deze mysteriën tot op de dag van vandaag voortleven. Zoals ik al schreef, we gaan Farwerck niet helemaal tot vandaag de dag volgen. Ik wil licht werpen op een stukje van zijn onderwerp om te laten zien hoe hij zijn informatie presenteert en hoe dat interessante inzichten oplevert over het onderwerp in een breder kader.

Terug naar het Wilde Heir. Verhalen over dit gebeuren komen we in heel Europa en ook daar buiten tegen. Wetenschappers hebben allerlei theorieën bedacht om de overeenkomsten te verklaren die zelfs verschillende culturen overschrijden. Daar gaan we het nu niet over hebben. Ik ga ook niet alle voorbeelden herhalen die Farwerck bij elkaar heeft gezocht, maar natuurlijk gaan we wel wat elementen tegen komen in wat volgt.

Inwijdingsgod

Naast de dood-en-herlevingsgod Balder en Thor met zijn wijdende hamer, komen we in het Noorden nog een inwijdingsgod tegen Odin/Wodan. Veel Wilde Jacht verhalen worden ook in verband gebracht met Odin. Zo heet de leider van het Wilde Heir nog wel eens “Hottr” (‘hoed’) of  “Sidhottr” (‘slappe hoed’) en in Schwaben in Duitsland ‘brede hoed’ of ‘lange hoed’ of (opnieuw) ‘slappe hoed’. Dit is een verwijzing naar de hoed die Odin draagt in de mythen om te verbergen dat hij zijn ene oog schonk aan de bron van Mimir in ruil voor wijsheid.[4]

Een ander element dat we vaak tegen komen in verhalen rond de Wilde Jacht zijn paarden, soms expliciet dood. Hierbij kunnen we denken aan Odin’s achtbenige paard Sleipnir en daarmee een element waarop we later terug komen. De Wilde Jacht wordt vaak voorgesteld als een groep van over het algemeen mannen, die soms vergezeld door paarden of honden met groot kabaal door de lucht vliegen. Dit gebeurt het meest in de tijd van het jaar dat de nachten het langst zijn.

De Wilde Jacht valt niet alleen in verband te brengen met de dood, maar ook met vruchtbaarheid. Dat komt omdat de doden onder de grond liggen (ze zijn begraven) en het is uit de grond dat het gewas komt. De doden kunnen (dus) helpen het gewas beter te laten groeien. Daarom wordt “het Jul-feest” soms in verband gebracht met Wodan als vruchtbaarheidsgod.[5]

Germaanse mysteriën

Op de Wilde Jacht komen we nog verschillende keren terug, maar eerst gaan we het hebben over inwijdingen bij de Germanen die Farwerck zegt te hebben gevonden. Mircea Eliade (1907-1986) volgend maakt Farwerck een onderscheid tussen ‘rites des passages’ en inwijdingen. Deze twee rituele handelingen hebben zeker overeenkomsten, de reden waarom ze vaak door elkaar worden gehaald, maar er zit een groot verschil tussen een jongen die een man wordt en een jonge(ma)n die wordt opgenomen in de gemeenschap van de voorouders. Vooral bij jongens lopen beide overgangen in de praktijk wel vaak door elkaar. Hierdoor is het nog lastiger om ze uit elkaar te houden. Het duidelijkste verschil is het resultaat. De ene keer wordt de jongen opgenomen in een ander deel van de maatschappij (de volwassen mannen), de andere keer van een (geheim) genootschap dat misschien zelfs buiten de maatschappij staat. Hier horen allerlei plichten en rechten bij waarop we later terug komen.

Farwerck bekijkt mythen, sages en volksverhalen op zoek naar verwijzingen naar inwijdingen, maar we komen dichter bij het onderwerp van dit artikel als hij het heeft over inwijdingsgebruiken. Interessant in dit verband zijn het gebruik van het merken met een rietstengel of speer.[6] Hierbij denken we natuurlijk onmiddellijk aan Odin’s hangoffer aan de wereldboom Yggdrasil dat wordt beschreven in de Edda in Havamal, maar ook aan de dood van Balder. Farwerck heeft ontzettend veel verwijzingen gevonden naar dit gebruik zelfs tot vrij kort geleden. Verhalen over mannen, ook oude mannen, die zichzelf tegen het einde van hun leven liever ophangen en/of zichzelf (laten) merken om een strodood te voorkomen.

Ook elementen als “herleving en verworven vermogens” worden besproken[7] en het verwerven van een nieuwe naam[8].

Mannenbonden

Farwerck gaat verder met het beschrijven van mannenbonden. De leden van deze bonden hebben verschillende rechten en plichten die andere mensen niet hebben, zoals geheimhouding[9], berispingsrechts[10], steelrecht[11], gaven inzamelen[12], het houden van cultische feesten[13] en de zorg voor zedelijke orde[14].

Als we aan mannenbonden denken, denken we al vaak aan elite groepen zoals de befaamde Berserkr. Volgens Farwerck[15] zijn veel van de namen die we vaak zien als namen van stammen, eigenlijk dit soort elite groepen. De Harii, de Bataven, de Cimbri, zelfs de Gothen en de Lombarden. De schrijver beschrijft deze speciale groepen binnen de maatschappij.

Beschrijvingen van gebruiken van deze groepen doen regelmatig denken aan tegenwoordige en minder krijgshaftige groepen. Sommige van deze groepen gebruikten een soort van extase[16] om beter te kunnen vechten. Er werd gedronken, vaak iets als mede[17], er was muziek[18], er werd gezongen[19], gedanst (ook cultische dansen zoals zwaarddansen[20]) en er werd vaak veel lawaai gemaakt[21]. Een veelvoorkomend element zijn vermommingen[22], vaak als dieren. Veel van dit soort gebruiken bleven nog lang in gebruik en werden bij herhaling verboden door de Kerk[23].

Latere groepen en gebruiken

Langzaam maar zeker komen we dichter bij onze eigen tijd in hoofdstuk 8. Farwerck levert opnieuw geen half werk, dus in 88 pagina’s komen niet minder dan 50 festivals ter sprake. Sommige verwijzen naar Christelijke heiligen zoals St. Hubertus, St. Maarten, St. Andries of natuurlijk St. Nicholaas, andere feesten of gebruiken hebben vreemde namen als “Schimmelruiter”, “Klapperbok” of “Posterlijacht”. Ook bekendere gebruiken zoals hoorndansen, Morris dansers, Perchten en zwaarddansen komen ter sprake.

Mummer’s plays

Om het voorgaande aan de hand van een voorbeeld wat beeldender te maken, had ik voor de Engelse versie van deze tekst gekozen voor de “Mummer’s plays” (Farwerck noemt ze ook in het Engels[24]) omdat dit een relatief bekend voorbeeld is in het Engelstalig gebied. Nederlandstaligen zal het iets minder aanspreken, maar als voorbeeld werkt het prima.

De Engelstalige Wikipedia[25] zegt over het onderwerp:

Mummers Plays (also known as mumming) are seasonal folk plays performed by troupes of actors known as mummers or guisers (or by local names such as rhymers, pace-eggers, soulers, tipteerers, galoshins, guysers, and so on), originally from the British Isles, but later in other parts of the world. They are sometimes performed in the street but more usually as house-to-house visits and in public houses. Although the term mummers has been used since medieval times, no play scripts or performance details survive from that era, and the term may have been used loosely to describe performers of several different kinds. Mumming may have precedents in German and French carnival customs, with rare but close parallels also in late medieval England.

Er is geen Nederlandse variant van deze tekst.

Zoals te verwachten is met 50 onderwerpen in 88 pagina’s, besteedde Farwerck maar driekwart pagina aan de Mummer’s Plays en helaas zonder foto. Hij begint met de “twaalf nachten” waarin de Mummer’s Plays tot op de dag van vandaag worden uitgevoerd. Dit is een verwijzing naar de 12 nachten die in de Germaanse tijdrekening twee jaren overbruggen.

Farwerck verwijst regelmatig naar deze “Jul periode”, maar pas op pagina 103/4 gaat hij enigszins in op het onderwerp. De twaalf nachten bestrijken niet altijd dezelfde periode en als je er over nadenkt, is 12 ook niet (altijd) het beste getal. De periode loopt vaak van Kerstmis tot Driekoningen, maar in Beieren beginnen ze al bij St. Thomas (21 december) en lopen ze tot Nieuwjaar. In Silezië zijn het juist de twaalf nachten voor Kerstmis en in sommige delen van Mecklenburg en Bretagne, de eerste twaalf nachten van januari.

De reden voor de twaalf nachten ligt in het feit dat het zonnejaar niet helemaal overeenkomt met het maanjaar. Een ‘maan’ duurt 27 dagen en een beetje. In een zonnejaar heb je 13 manen, maar op het einde houd je dan 12 tot 14 dagen over. Om deze reden beginnen voor verschillende Germaanse volkeren de twaalf nachten op of de eerste volle of de eerste nieuwe maan tot aan de volgende nieuwe of volle maan. Het voorgaande verklaart ook de enigmatische Duitse benaming voor deze periode “zwischen den Jahren”.

In deze tijd van het jaar, buiten de (normale) tijd, gebeurt er van alles. De Wilde Jacht raast door de lucht, een schare overledenen keert onder verschillende benamingen in verschillende streken terug naar de wereld van de levenden. Farwerck schrijft veel over de Wilde Jacht, maar voor nu is het voldoende te vermelden dat groepen in de aardse regionen zich allerlei elementen toe-eigenen die worden toegeschreven aan de Wilde Jacht. Dit soort mannenbnden doen ‘hun ding’ nog altijd in de donkerste periode van het jaar. Geen wonder dat de Mummer’s Plays ook in deze periode gebeuren.

Volgens Farwerck[26] verkleden mannen en vrouwen zich en trekken ze hun dorp rond. Hierbij komen we elementen tegen die we bij allerlei volksgebruiken die in deze tijd van het jaar spelen tegen komen. Een stokpaard, een kwakzalver, een  nar, een man met een zwart gezicht en soms ook mensen die als dieren verkleed zijn. Vaak is er een zwaard waarmee een cirkel wordt getrokken die weer wordt schoongemaakt met een bezem. Er is een gevecht waarbij iemand overlijdt, maar die later weer herrijst. Sommige elementen zullen je bekend voorkomen, maar… een stokpaard?

Als je erop let, komen deze vrij vaak voor in volksgebruiken. Farwerck noemt ze in verband met het “Klausjagen” [27]. Dit is zo’n typisch Duits en Zwitsers twaalf nachten gebruik. Farwerck vindt het “opmerkelijk” dat de Jager vaak wordt vergezeld door iemand op een man op een stokpaard. Het stokpaard komt opnieuw terug als hij het heeft over “Horn-Dance” [28] en later wanneer hij vergelijkingen maakt tussen de Wilde Jacht, de gebruiken van de oude strijdersbonden en de latere mannenbonden[29]. Het duurt een tijdje, maar Farwerck besteedt uiteindelijk twee pagina’s aan het stokpaard[30], maar zegt daarbij helaas niets over de symboliek van het gebruik. Aangezien Farwerck ze steeds in verband brengt met de Wilde Jacht lijkt het me logisch het symbool te verbinden met de Wilde Jager die door de lucht rijdt. Meer algemeen zou het een verwijzing kunnen zijn naar dier-vermommingen die in deze tijd van het jaar vaak voor komen.

Over meer algemene symboliek van het paard heeft Farwerck meer te vertellen. Natuurlijk denken we eerst aan Odin’s paard Sleipnir[31]. Sleipnir is in zekere zin een doden-paard die levenden naar het rijk van de doden kan brengen[32]. Het komt mooi uit dat in sommige Wilde Jacht verhalen paarden met acht benen voorkomen (maar er zijn ook andere aantallen benen[33]). Interessant in dit verband is een festival in Oberwölz waar een paard wordt beslagen door een smid (wat op zichzelf al een interessant gegeven is), waarna het dood neervalt en weer wordt herrezen[34].

Ik heb geen expliciete verwijzingen gevonden naar een kwakzalver in de Mummer’s Plays, maar de nar komt er wel in voor en ook dat is een interessant gegeven. Narren komen niet zo veel voor in Noordeuropese Mysteriën, maar na een korte vermelding op pagina 314, volgen er toch twee pagina’s over het steelrecht van de narren. Dit recht komen we vaak tegen bij mannenbonden. Ze komen ook voor bij de zwaarddansen, het volgende onderwerp. De nar moet het aan het einde van de zwaarddans afleggen, wat soms wordt gevold door een herrijzenis[35].

Het is ook bekend dat in sommige plaatsen narrenspelen plaatsvonden in de tijd voor Driekoningen, de juiste tijd van het jaar![36] Interessant in dit verband is dat op sommige plekken de leider van de Wilde Jacht Mesnie Hellequin wordt genoemd, waarin we het huidige Engelse woord voor nar terug zien: harlequin.

Narren hebben veel verschillende kostuums. Het pak waarme we de nar vandaag de dag associëren is vrij recent. Traditioneel was een nar gekleed in lompen of (daar zijn ze weer) dieren huiden. Een belangrijk aspect van de nar zijn bellen of andere attributen die herrie maken. Herrie (“ketelmuziek”) is een veel voorkomend element van Jul gebruiken. De Wilde Jacht gaat dan ook vaak gepaard met oorverdovende herrie. Vanaf hier is het een kleine stap naar cultische dansen[37] en extase opgewekt door muziek[38]. Zowel dansen als drinken zijn bij herhaling verboden door de kerk.

Zoals we zagen is er bij de Mummer’s Plays vaak een man met een zwart gezicht te zien. Hier hebben we opnieuw een veel voorkomend elementen van zowel de Wilde Jacht als van mannenbonden. Oude Noord-Europese volkeren (zowel Germaanse als Keltische) worden vaan beschreven met beschilderde gezichten als ze de strijd aan gaan.[39]. Zwarte of zwart beschilderde mannen vergezellen Jul figuren als Sinterklaas[40]. In Zwarte Piet vinden we niet alleen elementen van vruchtbaarheid (pepernoten), maar ook steelrecht (de zak, waarin kinderen worden meegenomen die worden opgenomen in de mannenbond) en natuurlijk het zwarte gezicht. Ook Santaclaus heeft soms zwart beschilderde helpers, soms van het Knecht Ruprecht type, soms zelfs de bekende Perchten[41]. In die laatste zien we weer diervermommingen. Diervermommingen vinden we ook bij de Mummer’s Plays. Farwerck verwijst vaak naar dit element. Bekende voorbeelden van zulke vermommers zijn de befaamde Berzerkr[42] (letterlijk ‘berenhuiddragers’) en Ulfhednar[43] (letterlijk ‘wolfhuiddragers’).

Deze twee groepen, maar ook vele andere, worden over het algemeen gezien als elite krijgers. Veel is geschreven over deze groepen. Het zouden inwijdingsgroepen zijn geweest en/of mannenbonden. Dit verklaart misschien de (ogenschijnlijke) dood en herlevingspassages in volksverhalen, sagen en bijvoorbeeld de Mummer’s Plays. De Berzerkr en Ulfhednar zijn waarschijnlijk de bekendste voorbeelden van dit onderzoek, maar deze korte tekst legt het verband met andere groepen en gebruiken die tot voor kort nog bestonden (of nog altijd). Al deze groepen hebben rechten, gewoonten, kleding, enz. die vergelijkbaar zijn. Op deze manier onderbouwt Farwerck zijn theorie dat sommige volksgebruiken hedendaagse overblijfselen zijn van oude inwijdingen. Die overblijfselen vindt Farwerck ook in andere hedendaagse groeperingen, maar daar gaan we het in dit artikel niet over hebben.

Einde Van oude Germaanse elite groepen naar volksgebruiken die nog altijd voorkomen op verschillende plekken. Ik hoop dat ik je wat heb gebracht om over na te denken en je eigen onderzoek te doen. Ons ‘cult-boek’ biedt hiervoor nog altijd een geweldige bron van informatie.


[1] Noord-Europese Mysteriën En Hun Sporen Tot Heden, p. 247

[2] ibid, p. 112

[3] Ibid. p. 15

[4] Ibid. p. 96

[5] Ibid p. 137/8

[6] Ibid. p. 163-166

[7] Ibid. p. 166-168

[8] Ibid. p. 171/2

[9] Ibid. p. 176/7

[10] Ibid. p. 177-179

[11] Ibid. p. 179-182

[12] Ibid. p. 182/3

[13] Ibid. p. 183

[14] Ibid. p. 183

[15] Ibid. p. 185-196

[16] Ibid. p. 200

[17] Ibid. p. 202

[18] Ibid. p. 202

[19] Ibid. p. 203

[20] Ibid. p. 203-208

[21] Ibid. p. 209/10

[22] Ibid. p. 214-223

[23] Ibid. hoofdstuk 7

[24] Ibid. p. 270

[25] http://en.wikipedia.org/wiki/Mummers_Play dd. 21/4/13

[26] Noord-Europese Mysteriën En Hun Sporen Tot Heden, p. 270

[27] Ibid,  p. 259

[28] Ibid. p. 269

[29] Ibid. p. 337

[30] Ibid. p. 311-313

[31] Ibid. p. 39

[32] Ibid. p. 42

[33] Ibid. p. 101

[34] Ibid. p. 313

[35] Ibid. p. 316

[36] Ibid. p. 286/7

[37] Ibid. p. 204

[38] Ibid. p. 202

[39] Ibid. p. 186

[40] Ibid. p. 255

[41] Ibid. p. 282-6

[42] Ibid. p. 200

[43] Ibid. p. 213

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *